# 260

3 Gulden 1818 U (Sch. 240b/RRR) Pattern with smaller bust and narrower neck, finer finish of the hair - struck with polished dies - almost FDC, only a few pieces struck, never sold by us before, ex collection Coenen, EXTREMELY RARE
Nadat de Fransen zich in 1813 uit de Noordelijke Departementen terugtrokken, bleek dat zij de muntapparatuur in het Utrechtse Munthuis vrijwel geheel intact hadden achtergelaten. Enkel de muntstempels bleken gebiffeerd te zijn. In 1814 kon daarom direct worden aangevangen met het vervaardigen van nieuwe muntstempels ten behoeve van de Gouden en Zilveren Dukaten volgens de oude voorschriften. Ondanks dat men destijds al het plan had opgevat om een geheel nieuw muntstelsel in te voeren, liet dit enkele jaren op zich wachten. De Fransman Auguste François Michaut werd in 1815 voor een periode van drie jaar door Koning Willem I aangesteld als ‘Medailleur des Konings’. De keuze viel op de Fransman omdat men de Nederlandse stempelsnijders niet vakbekwaam genoeg achtte om een gelijkend portret van de vorst te produceren. Michaut ving in januari 1817 aanvankelijk voortvarend aan met het werk voor een drie-guldenstuk, de benodigde muntapparatuur die hij uit Parijs had besteld, arriveerde echter niet op tijd, wat voor een aanzienlijke vertraging zorgde. Op 22 juni presenteerde hij een afslag in tin van het door hem gesneden portret van de Koning aan het Muntcollege. Het Muntcollege verzond het proefontwerp, voorzien van kritische op- en aanmerkingen, aan de Koning: de Koning deelde de kritiek over de gelijkenis van het ontwerp. Michaut beriep zich op het feit dat hij de geportretteerde nimmer in levende lijven had mogen aanschouwen. Nadat Michaut de mogelijkheid werd geboden om tijdens een wandeling in Haarlem de Koning te observeren vervaardigde hij een beter gelijkend, doch volgens velen ouwelijk, portret.
Nadat er in de loop van het jaar 1817 diverse proefslagen werden vervaardigd onstond er op 22 oktober een volgend probleem: de uitvoering van het muntmeesterteken van Suermondt. Het helmteken uit het familiewapen (het ‘kraamkindje’ of ‘gebakerd kindje’) moest worden aangepast vanwege ‘...de drie of vier menschen die het gezien hebben over het popje, of kindje in de luuren, gevallen zijn. Schotschrijvers zouden er paskwillen op kunnen maken die men voorkomen kan’.
In de winter kreeg Michaut last van zijn gezondheid, waardoor hij pas in de loop van januari 1818 op zijn atelier kon terugkeren. Op 11 februari 1818 overhandigde Michaut twintig proefstukken, voorzien van het nieuwe muntmeesterteken fakkel en een licht aangepast portret, aan Inspecteur Essayeur-Generaal W.A.A. Poelman. Michaut maakte hierbij de opmerking dat er helaas een ‘vlekje’ aan een van de vleugels van de mercuriusstaf was ontstaan. Op 4 Maart ontving Poelman via Minister Six van Oterleek goedkeuring van deze proefslagen door Koning Willem I, weliswaar met de opmerking dat Zijne Majesteit aangaf ‘met het stuk genoegen te nemen, ondanks de nog steeds als onvoldoende bestempelde gelijkenis.’
After the French withdrew from the Northern Departments in 1813, it turned out that they had left the mint equipment in the Utrecht Mint almost entirely intact. Only the dies appeared to be demonetized. Therefore, in 1814, the production of new dies of the Gold and Silver Ducats could immediately start according to the old regulations. Even though the plan to introduce an entirely new monetary system had already been conceived at the time, this would eventually take several years. The Frenchman Auguste François Michaut was appointed by King William I in 1815 as “Medalist of the King” for a period of three years. The choice fell on the Frenchman because the Dutch engravers were not considered skilled enough to produce a realistic portrait of the monarch. Michaut started designing a three-gulden piece in January 1817; however, the necessary minting equipment he had ordered from Paris did not arrive in time, causing a considerable delay. On June 22, he presented a pattern in pewter of the portrait of the King to the Mint Board. The Mint Board sent it, accompanied by critical comments, to the King: the King shared the criticism about the likeness of the design. Michaut complained about the fact that he had never seen the portrayed in real life. After Michaut was given the opportunity to observe the King during a walk in Haarlem, he produced a more lifelike, though according to many, old looking portrait.
After several patterns were produced during the year 1817, the next problem arose on October 22: the mintmark of mint master Suermondt. The crest from the family coat of arms (officially a Bust of a Moor) had to be modified because '...the three or four people who have seen it have fallen over the little doll, or swaddled baby.’
Over the winter, Michaut suffered from ill health, so he could not return to his studio until January 1818. On February 11, 1818, Michaut presented twenty patterns depicting the new mintmaster's mark torch, and a slightly altered portrait, to Inspector Assayer-General W.A.A. Poelman. Michaut commented that, unfortunately, there was a “spot” on one of the wings of the caduceus. On March 4, Poelman, received approval of King William I of these patterns through Minister Six van Oterleek, albeit with the comment that His Majesty indicated 'to be satisfied with the piece, in spite of the likeness, which was still considered inadequate.'
Bieten
Einstiegspreis: € 20000,00